-
1 indringen
1 [binnendringen] entrer (dans)♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [indrijven] pousser (dans)♦voorbeelden:III 〈wederkerend werkwoord; zich indringen〉1 [zich opdringen] s'imposer (à)♦voorbeelden:1 zich bij iemand indringen • s'imposer auprès de qn. -
2 indringen
1 [binnendringen] penetrate (into) ⇒ intrude (into), break (into) 〈 gewelddadig〉, soak (into) 〈 vloeistof〉, pry (into) 〈 andermans zaken〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [indrijven] push intoIII 〈wederkerend werkwoord; zich indringen〉1 [zich opdringen] thrust oneself in(to)♦voorbeelden:
Перевод: с нидерландского на все языки
со всех языков на нидерландский- Со всех языков на:
- Нидерландский
- С нидерландского на:
- Все языки
- Английский
- Французский